27 - Hand-mond motoriek
Hoofdstuk 27 - Paragraaf 1
27. Hand-mond motoriek

27.1 Hand-mond motoriek

Een zeer opvallend verschijnsel is het verschil in snelheid van de handmotoriek in combinatie met mondmotoriek bij laag en hoog spel.

Bij laag spel is bij de meeste muzikanten de hand motoriek aanzienlijk langzamer dan bij hoog spel.
Ook opvallend is dat de handmotoriek op een piccolotrompet en andere korte kleine blaasinstrumenten zoals een Eb cornet, aanzienlijk sneller is als op een langer instrument, als bijvoorbeeld een trompet of ventieltrombone.




Klik op een plaatje om te vergroten




Mechanische oorzaak
Kennelijk is het feit dat de ventielhand verder van je mond af komt te staan daar mede de oorzaak van.
Deels ligt de oorzaak in het feit dat je bij een langer instrument de hand ten opzicht van de pols iets naar radiaal/spaakbeenkant (naar je toe) moet buigen. Waardoor de (strek) pezen van vooral de 4e en de 5 e vinger de bewegingen, die door de buigers van de vingers wordt verricht, meer afremmen. De mond-, keel – en tongfunctie houdt echter gelijke tred met de vingersnelheid (moet hij houden) en omgekeerd.


Klik op een plaatje om te vergroten



Neurofysiologische en neuropsychologische oorzaak
Maar ook: hoe dichter het ventielhuis bij de mond ligt, hoe sneller de handmotoriek maar ook de tongmotoriek. Dezen moeten namelijk synchroon lopen. Dat houdt in dat als de vingers langzamer worden, dat de mondmotoriek dat automatisch ook wordt. De twee soorten bewegingen horen kennelijk bij elkaar, door duizenden keren te oefenen, wordt die combinatie in de sensomotorische feedback cirkel ingeslepen. Bij een viool, piano en accordeon heb je daarvan geen last. Daar wordt de mond immers niet gebruikt om de klank op te wekken. Dat houdt dus in dat je de combinatie hand en mond hebt moeten trainen en inslijpen in de hersenen, en dat is dus een neurofysiologisch/psychologisch effect.


Klik op een plaatje om te vergroten


Kijken we naar een baby en zijn/haar speen dan zien we duidelijk het eerste begin van de combinatie hand- en mondmotoriek. In het begin houdt de moeder de fles vast maar al gauw neemt de zuigeling het werk over.

Bij het bespelen van een blokfluit en in feite alle houten en koperen blaasinstrumenten, ligt hier al een aanzienlijke basis voor het spelen op een blaasinstrument. Waarbij instrumenten waarbij je het mondstuk in de mond hebt het theoretisch makkelijker nog zou zijn als op brasses. Ook bij borstvoeding is er wel sprake van hand- en mondmotoriek combinaties.

Trombones
Bij trombones ligt het nog moeilijker. De ventielbeweging wordt vervangen door de coulissebeweging, die coördinatief veel moeilijker is. Hierdoor zal de mondmotoriek achterblijven.


Klik op een plaatje om te vergroten



Cornet eerst
Daarom is het verstandig om alle leerlingen eerst eens op een cornet te laten spelen. In het begin veel in het middenregister, omdat daarin de meeste ontspanning ligt. Bij laag spelen moet de mond verder open en moet de tongmotoriek zich aanpassen aan de grotere afstanden binnenkeel en kaken. En dus ook de handmotoriek. In het lage spel is de motoriek in ieder geval moeilijker, zowel voor vingers als mond.



Slikken en spraak
Bij het aanleren van slikken spraak is de mond- keel– en kaakopening klein en is de mond bijna dicht. De lipjes murmelen wat. Er is nog lang geen sprake van een grote en/of open mond. De eerste klanken zijn UH UH, AH AH, DA DA, et cetera. Op gegeven moment mama (dat is moeilijker). Medeklinkers zijn moeilijker. TUH-DUH et cetera, komt later. Daarvoor moet immers de tong in actie komen. Die wordt aanvankelijk alleen gebruikt om te slikken middels de slikreflex en te spugen.

Conische instrumenten
De bugel is conisch maar rekenen we in dit verband onder de 'speen'achtigen/trompetachtigen.
Alle instrumenten met de beker omhoog zijn conisch. Naarmate er meer lucht verplaatst moet worden zullen de bewegingen grover zijn. Ik bedoel dat er meer hersendelen (extra piramidaal) zenuwen en spieren benodigd zijn voor de grovere motoriek. Vergelijk piccolo trompet met een grote bastuba.
Dit houdt in dat het aanbeveling verdient om de leerlingen die naar conische instrumenten gaan, geleidelijk te laten overstappen van alt, via bariton en tenortuba naar het grote geweld.

De handmotoriek wordt steeds zwaarder, grotere hand- en vingerbewegingen zijn nodig. Ook de mondmotoriek wordt ingewikkelder. Grotere afstanden moeten worden afgelegd in dezelfde tijdspassering. Bovendien liggen de ventielen verder uit elkaar. Afhankelijk van het soort instrument en het soort ventielen (draaicilinders of drukventielen) kunnen deze verschillen enorm oplopen.
Als ik een bastuba zien met draaicilinders (5 stuks) is de handspanwijdte twee keer zo groot. Als bij een piccolotrompet en gewone trompet. Dat ligt ver af van de speen.

Het probleem van het overbruggen van ver uit elkaar staande ventielen wordt verstrekt door de aanwezigheid van ligamentjes tussen de basisvinger gewrichten: de connexus intertendineï.
Deze remmen spreiding juist af, dat is ook hun taak. Intensieve handrekkingen en vinger spreidrekkingen, actief als wel passief uitgevoerd zijn soms nodig. Sommige pianisten klieven hun banden zelfs. De mondmotoriek loopt echter achter de feiten (vingers) aan en is in het begin te langzaam Dus begin op een klein instrument, dat heeft altijd veel voordelen, vooral bijkinderen.

Longemfyseem
Ook moet je oppassen dat je te jonge kinderen niet te vroeg op een groot instrument zet qua longflexibiliteit. Longemfyseem veroorzaakt door blazen is nog nooit bewezen, tenzij in combinatie met roken.

Ophangen van instrumenten
Om alle aandacht aan embouchure te kunnen besteden en de ontwikkeling van hand en mond motoriek relatie te vergemakkelijken kunnen we de cilindrische instrumenten precies in het midden ophangen, zodat de student het instrument niet hoeft te tillen. Je schakelt immers een groot deel van de anti- zwaartekracht spieren uit. Van die spieren die het instrument moeten tillen, de schouder- en armheffers dus. Kruin omhoog. Grote instrumenten kun je tillen door ze met bretels via je nek en schouders op te hangen. Vergelijk de saxofoonspeler.

Ademsteun
Ademsteun wordt verstrekt door diafragma samen met de uitademingspieren. Op internet embouchure- en ademsteun sites staan veel foute opvattingen, goed bedoeld maar gewoon overgeschreven uit een fysiologieboek of iets dergelijks, want vrijwel allen schrijven dat bij ademsteun en dus het blazen, het diafragma ontspant. Dat is onjuist. Het diafragma geeft tegendruk op de buikinhoud door zich excentrisch aan te spannen en dus niet ontspannen. Zie het hoofdstuk over ‘Kapandji’ op deze website.

Eerst ademhaling aanleren
Door een goede uitstroom van lucht te waarborgen komt de hand- en mondmotoriek pas op gang. Zonder dat gaat men knijpen, pouten, sulkyen, puckeren en smile en pressen. En dat kun je de mensen maar heel moeilijk afleren.

Daarna de goede houding
Als je de kruin niet strekt rem je de mondmotoriek. Doe het hoofd maar eens achterover en test je tongfuncties en kaakbewegingen. Zeg O, Oe, U, A, E en I. Dan ontdek je het zelf. Nek dus strekken om de spierspoeltjes en kapselreceptoren van de halswervelkolom te prikkelen.


27.1 Hand-mond motoriek