7 - Borstkas & wervelkolom
Hoofdstuk 7 - Paragraaf 4
7. Borstkas & wervelkolom

7.4 Vervolg inademing

Buik, flanken, rug en borstkas zetten dus uit. Tegelijk worden de longen onderin natuurlijk eerst gevuld. Vooral bij grotere instrumenten als de bariton en groter is een extra hoge inademing ERBIJ noodzakelijk. Dit wordt ook al bij de kleinere instrumenten toegepast. Oppassen is het met de hobo, piccolotrompet en Eb-cornet. Doe het daar niet, want dan houd je teveel lucht OVER. Bij een hobo is dit fenomeen nog lastiger. De ribben kantelen bij de inademing achterover en worden ook omhoog getrokken, waardoor het volume toeneemt en de aanzuigende werking begint. Aan de voorzijde zitten de onderste vier ribben met kraakbeen aan elkaar en zit de rest aan het borstbeen vast met kraakbeen dat natuurlijk elastisch is.

Aan de achterzijde zitten de ribben elk met twee gewrichtjes aan de wervels vast, zodat ze daar achterover gedraaid kunnen worden bij het inademen.
Bij het blazen en dus het uitademen is het net andersom. De wervels en de ribben moeten goed beweeglijk zijn. Hang- en rekoefeningen aan rekstokken, al dan niet met de voeten aan de grond, zijn daarvoor nuttig. Die kunnen in alle richtingen worden uitgevoerd, dus ook zijwaarts en met rotaties. Zwemmen vergroot veelal de V.C.

De Fransman Michel Ricquier schrijft zeer goed over de Embouchure met ademoefeningen (o.a. in het boek J'Apprends La Trompette), ook volgens yoga, tai chi, etc. Uitgever van dit in 1988 verschenen boek is Gérard Billaudot. Het is te verkrijgen bij Editions Bim. Het voorwoord van de derde editie is geschreven door Maurice André.


7.4 Vervolg inademing